Benzine in Blik

 

 

 

 

 

 

Het verzamelen van blikken als hobby begon heel in het klein, toen ik tijdens een stage periode in Engeland in 1972 een blik cadeau kreeg van iemand die zijn garage aan het opruimen was. Het was een Racing Shell-kan, die tegenwoordig meer dan 300 Britse ponden moet opbrengen op de veilingsite Ebay. Ik had pas door dat er Nederland blikken waren toen ik in mijn dorp een optreden had met mijn T Ford, voorzien van benzinekan. Een toeschouwer gaf mij enthousiast een blik cadeau. Toen ik die tussen de aanwezige Engelse blikken parkeerde, ontdekte ik dan die Nederlandse blikken er ietsje bovenuit staken: 10 liter in plaats van 2 gallon. Ja dan ga je je er in verdiepen....

 


 

Het is moeilijk voor te stellen in dit autotijdperk, maar er is een tijd geweest dat benzinepompen nog moesten worden uitgevonden. Een lege tank betekende soms een voortijdig einde van de reis. We praten dan over het allereerste begin van de automobiel, dat in Nederland zo rond 1897 lag.

De heer Aertnijs, onze tweede automobilist in Nederland, heeft zijn ervaringen gelukkig opgeschreven in ‘Hoe de auto in Nederland kwam’, uitgegeven in 1948. Zo schreef hij dat ravitailleren een groot probleem was. Hij had zijn Benz persoonlijk opgehaald in Mannheim en een monteur, welwillend ter beschikking gesteld door de fabriek, had hem vergezeld op de terugweg naar Nijmegen. Benzine voor die rit was waarschijnlijk in voldoende mate vanuit Mannheim meegenomen, maar eenmaal thuis bleek dat vluchtige goedje hier nauwelijks verkrijgbaar.

Uiteindelijk vond hij bij een groothandel in chemicaliën een ‘groene bemande fles’ met benzine. Het goedje was niet alleen ontzettend duur maar ook van onbekende kwaliteit. Aertnijs besloot uiteindelijk zijn benzine maar te bestellen bij de vaste benzineleverancier van Benz in Duitsland, de firma Korff in Bremen. De blikken met brandstof werden netjes door een bodedienst bij Aertnijs afgeleverd.

In ‘Het ABC van den Automobilist’ uitgegeven door de ANWB rond 1906 wordt omschreven hoe goede ‘essence’ herkend kan worden.

 

“Benzine onderzoekt men op het gezicht, op den reuk, op het gevoel en met den dichtheidsmeter. Goede benzine moet nu eerder een zachten dan een scherpen geur hebben. Op het gevoel moet ze koud zijn. Eenige druppels die men in de holte der hand laat vallen, moeten direct vervluchtigen en een gevoel van koude achterlaten. Op het gezicht moet zij verder zo helder zijn als zuiver water, en wat haar dichtheid betreft mag zij niet minder dan 680 en niet meer dan 700, hoogstens 710 densimetergraden wegen. Wat haar gewicht betreft houde men wel in het oog dat de aanwijzingen van den densimeter slechts waarde hebben wanneer zij verbeterd zijn door die van den thermometer. De dichtheid der vloeistoffen is namelijk afhankelijk van den temperatuur en wanneer men zegt dat het gewicht van de benzine 700 graden moet bedragen dan betekent dit dat zij dat gewicht moet hebben bij een temperatuur van 15 graden Celsius.”

 

Dichtheidsmeter

De eerste automobilisten in Engeland wisten ook niet altijd gelijk de juiste weg naar adequate brandstof te vinden. Een inwoner van Brighton, die zijn zojuist een met een lege tank geïmporteerde auto ophaalde in de haven van Dover, schreef dat hij gewapend met een dichtheidsmeter bij alle ‘chemists’ in Dover had gezocht naar bruikbare brandstof. White spirit, whisky, chloroform en zelfs bier werden aangeraden maar geen van de vloeistoffen kon de test met de dichtheidsmeter succesvol doorstaan. Uiteindelijk kwam hij op het spoor van Carless, Capel & Leonard die hem de juiste Motor-Spirit zou kunnen verkopen. Hij reisde er heen per trein om een paar twee gallon-cans met dat goedje te halen. Deze benzine, die precies 680 aanwees op de zwaartemeter, werd in de tank gegoten en de reis naar Brighton kon worden aanvaard. Het verhaal gaat verder, dat hij bij elke langere trip van te voren goed moest plannen: óf voldoende benzine meenemen, óf van te voren telegraferen naar apothekers op de route zodat die konden zorgen voor voldoende voorraad  ‘petroleum spirit’ van de juiste dichtheid.

 

Nederlandsche Automobiel Club

En zo verging het eigenlijk alle eerste automobilisten. Hoe lang die situatie precies heeft geduurd is niet met zekerheid vast te stellen. Wat wel bekend is, is dat de in juli 1898 opgerichte Nederlandsche Automobiel Club (N.A.C.), de latere KNAC, in 1900 al over een netwerk van 35 benzinedepots beschikte. Een jaar later waren het er al 65. Welk merk benzine dan precies wordt verkocht, is niet duidelijk.

Blijkens een NAC mededeling aan depothouders van 1904 leveren ze dan de benzine in blikken bussen van 10 liter. Deze benzine wordt op dat moment geleverd via E. Suermondt en Zoonen & Cie uit Rotterdam door de Koninklijke Nederlandsche Petroleum-Maatschappij (de latere Shell). Het is zogenaamde Sumatraanse benzine die wordt verhandeld onder de merknaam ‘Autoline’ wat ook op de blikken staat ingeperst. De blikken zijn groen van kleur. De prijs van deze benzine bedraagt in 1904 voor NAC leden 15 cent per liter terwijl voor de bussen 90 cent statiegeld moet worden betaald.

Hoe de maat van 10 liter tot stand kwam, is niet vastgesteld. Dit in tegenstelling tot de Engelse ‘two gallon cans’. In Engeland is in 1896 de grootte van een benzineblik vastgelegd met een verandering van de Locomotives on the Highways Act waarbij werd bepaald dat containers voor opslag van benzine niet groter mochten zijn dan twee gallons. Bovendien mocht men, in tegenstelling tot Nederland, zonder verdere vergunning 30 x 2 gallons benzine in één plaats opslaan.

 

‘De Automaat’

Ook de ANWB spant zich vanaf 1904 in om benzinedepothouders aan te stellen om het groeiend aantal automobilisten en motorrijders onder haar leden te helpen. In 1905 adverteert Schilperoort van Ypen & Co uit Rotterdam met ‘prima motor- en automobiel benzine met een gegarandeerd soortelijk gewicht’. Dit wordt franco door het gehele land geleverd.

Rond 1905 is het Nederlandse wagenpark uitgegroeid tot een paar duizend auto’s en motorfietsen en er komt een nieuwe belangrijke aanbieder van benzine op de markt. De in Rotterdam en Antwerpen gevestigde American Petroleum Company kortweg A.P.C.(later beter bekend als ESSO) begint met de verkoop van benzine. Er wordt gebruik gemaakt van hun reeds diep in de samenleving gewortelde netwerk van petroleumventers onder de naam ‘De Automaat’. Zo ontstaat er een nieuw arsenaal van  benzinedepots.

‘De in verzegelde rode 10 Ltr bussen verkochte benzine heeft de merknaam”Motor Spirit” en wordt desnoods franco huis en tot den meest concurreerenden prijs geleverd.’

Als extra service werkt De Automaat ook met een couponboekjessysteem: “Men biedt aan H.H. Automobilisten de geriefelijkheid, dat zij op hunne tochten door ons land aan onze 450 depots Benzine tegen inlevering van door hen afgetekende coupons, kunnen ontvangen; de daarop geleverde Benzine wordt door ons maandelijks berekend.’

 

Jaarboek wijst de weg

Het NAC Jaarboek van 1906 vermeld per plaats waar de door hun aangestelde benzinedepothouders kunnen worden gevonden. Het zijn vaak hotels, reparatie inrichtingen, fietsenmakers en soms zelfs een drogist. Er wordt aangegeven of de betreffende depots geopend zijn op zon & feestdagen. Sommigen geven zelfs aan ook ’s nachts geopend te zijn. Men kan dus met het NAC Jaarboek bij de hand veilig een toertje maken zonder gebrek aan benzine te krijgen. In navolging van de Guide Michelin wordt per depot aangegeven welk merk benzine wordt geleverd. S staat voor benzine van Suermondt en Zoonen & Cie uit Rotterdam (Koninklijke Nederlandsche Petroleum), A staat voor benzine geleverd door American Petroleum Company (A.P.C. toen nog Rotterdam).

 

 

Distributie

De distributie van de ‘benzine in bus’ gebeurde voornamelijk via het spoor en over de rivieren. Vanaf de stations en havens werden de houten kisten met daarin 6 of 12 bussen naar de depots vervoerd. Meestal vond dit vervoer plaats met paard en wagen, later ook met lichte vrachtwagentjes. Vanaf dat moment is het verkrijgen van benzine geen probleem meer.

Benzinedepots waren verplicht om een gemeentelijke Hinderwetvergunning aan te vragen voordat zij het brandbare goedje konden gaan verkopen. Sommige kleinere handelaartjes namen het niet zo nauw met de regels:

‘Toen bleek dat Jaap Dekker uit Oudenhoorn in zijn fietsenhandel ook bussen met benzine had staan, ontstond toch wel enige ongerustheid. Zo zeer zelfs dat veldwachter Van der Ham en Burgemeester Van Andel eens een kijkje kwamen nemen. Dekker voelde kennelijk nattigheid en vulde enkele van de bussen met water. In het bijzijn van de sterke arm gooide hij een brandende lucifer in een van de bussen, natuurlijk gevuld met water, maar zowel de burgemeester als de veldwachter waren daarvan niet op de hoogte en kozen subiet het hazenpad.’

 

 

Texaco

Ondanks het feit dat de Nederlandse benzinemarkt voornamelijk werd beheerst door Shell (Autoline) en Esso (Motorspirit, Automaat, Standard) dient zich in het voorjaar van 1921 nog een nieuwe aanbieder aan. Texaco, die hier te lande vanaf 1911 al petroleum verkoopt, begint dan ook met de verkoop van benzine. Uit een Texaco-verslag van 1929 blijkt dat zelfs toen nog de onrendabele gebieden op grote schaal werden bevoorraad met benzine in blik. Diverse depots zijn dan nog steeds voorzien van een vulinrichting voor benzineblikken. Benzinepompen met ondergrondse opslag werden in 1929 nog een recente uitvinding’ genoemd ‘die overigens voor de gebruiker veel gemakkelijker is dan het gesjouw met benzine in blik.’

 

Het was voor de depots niet alleen een kwestie van blikken vullen, maar iedere keer moesten de blikken ook worden gereinigd en gecontroleerd op dichtheid. Dat de blikken ook regelmatig een nieuwe verflaag kregen is me gebleken uit een Autoline blik in mijn collectie dat oorspronkelijk groen van kleur was maar later, toen de Shell-marketing ging overheersen, rood werd overgeschilderd.

Uit genoemd Texaco-rapport blijkt tevens dat op dat moment ook Union Petroleum Company (Sinclair) en Purfina op de Nederlandse markt actief waren en mogelijk dus ook benzine in blik aanboden op de Nederlandse markt.

 

Elders in Europa

In Frankrijk werden er, behalve 10 liter, ook 2 en 5 liter kannen verhandeld, maar de grootste omzet werd behaald in 5 liter bussen. De oudste en meest gebruikelijke Franse merken waren: Stelline (Later Stellis en opgegaan in Total), Moto-Naphta (opgekocht door Shell) en Automobiline (Desmarais Freres en opgegaan in Total), maar ook Gazo Moteur, Stellane, Nobex (gelode benzine), Motricine, BP en Toneline. Ook Italië houdt er een hele afwijkende kan op na van 20 liter, met onder meer merken als Agip, Lampo (Standard), Shell en Baku.

Ook Duitsland (met o.a. Dapolin, een Standard Oil dochter, Leuna, DEA) en België (met onder andere Motocarline, ook een Standard Oil dochter, Union Petroleum Comp [Sinco], Deco Anvers, Atlantic Gasoline, Sinclair, Texaco, Belgian Benzin Company [een Shell dochter met de merknaam Motogazoline]) hebben een kannencultuur gekend maar daar is net zo min als andere ons omringende landen, momenteel nog niet veel over op papier te zetten.

Het is overigens niet ondenkbaar dat in het vroegste begin de twee oudste Franse merken Moto-Naphta en Stelline hier ook te lande zijn verkocht geweest. Het reeds eerder aangehaalde boek Het ABC van den Automobilist noemt deze benzine’s met naam. Enerzijds kan dit zijn ontstaan omdat dit boek een vertaling was uit het Frans, anderzijds waren er in de begindagen van automobiliteit intensive contacten tussen de eerste Nederlanders die auto reden en de Franse industrie. Voorbeeld daarvan is Baron Etienne van Zuylen van Nijevelt die niet alleen ere voorzitter van de NAC, maar tevens mede oprichter van de Automobile Club France (A.C.F) was. Het kunstwerkje links zit verwerkt in de gevel van het clubgebouw van de A.C.F. in Parijs.(foto Rutger Booij)

 

Einde van het blikken-tijdperk

Het lijkt erop dat aan het benzine-in-blik-tijdperk in Nederland een einde kwam rond de Tweede Wereldoorlog. Van Engeland is bekend dat daar nog tot ver in de jaren vijftig benzine in blik te koop was.

Als het aantal blikken dat de tand des tijds heeft overleefd maatstaf is voor de omzetten van weleer, kunnen we er van uit gaan dat Shell duidelijk nummer 1 was met Esso op de tweede plaats. Blikken van andere merken zijn in Nederland een hoge uitzondering.

In Europa werden benzineblikken voornamelijk geproduceerd door de Nederlandse Van Leer’s vatenfabriek (tegenwoordig Greif) en de Belgische Standard Drum and Barrel Company die overigens in 1934 door Van Leer werd ingelijfd. Ook A.P.C. beschikte in Rotterdam Charlois over een eigen blikkenfabriek.

In Engeland werden de daar gebruikelijke 2 gallonblikken voornamelijk geproduceerd door Valor. Andere producenten waren Reads of Liverpool, Feaver & Comp. en Grant beide uit Londen.

 

Nu, anno 2007 zijn benzinekannen of bussen een gewild verzamelobject geworden. In Nederland is er niet zo’n verscheidenheid en zijn er maximaal zo’n tien, twaalf verschillende kannen te vinden in verschillende uitvoeringen. Anders is het in Engeland waar een schijnbaar eindeloos aantal kleine benzinemaatschappijtjes is geweest. Geschat wordt dat er zo’n 350 tot mogelijk wel 400 verschillende benzineblikken zijn te vinden.

 

Schroefdoppen, verzegelingen, schenktuiten en hulpstukken

 

Benzineblikken zijn doorgaans voorzien van een messing schroefdop als afsluiting. In een enkele geval is deze dop later ook van Mazac. Die doppen werden na het vullen altijd verzegeld. In advertenties werd er altijd op gewezen dat je alleen blikken moest accepteren met de verzegeling in tact. Je wist dan zeker dat er niet met de inhoud kon zijn geknoeid nadat het blik door de leverancier was gevuld. Van Leer ontwikkelde een speciale dop waarbij er sneller verzegeld kon worden d.m.v. een strip. Blijkens een schrijven uit januari 1921 van de Koninklijke Nederlandsche Petroleum Mij aan blikkenfabrikant Van Leer ‘leverde de nieuwe sluiting een grote vereenvoudiging op bij het vullen der bussen.’

Om de schroefdoppen makkelijk te openen of te sluiten waren er speciale hulpstukken die precies op de diverse doppen pasten. Ook had je natuurlijk een schenktuit nodig om de benzine zonder morsen vanuit het blik in je tank te ledigen. Een dergelijke schenktuit werd dan geschroefd op de schroefdraad waar in gesloten toestand de messing dop zat. Een bekend merk schenktuit was ‘Liquall’ die geschikt was voor twee soorten schroefdraad en die naast een ingebouwd filter ook een hulpstuk had om een groot aantal doppen mee te kunnen openen.


 

Ook de luchtvaartpioniers waren aangewezen op benzine in blik. Bijgaande foto toont Vendrines terwijl hij zijn toestel bijvult met Automobiline tijdens een tussenstop in de wedstrijd Parijs-Madrid op 21 mei 1911.

 

Benzinekannen waren in Engeland zo populair dat er ook souvenirs van verschenen.

 

 

 

Bronnen:

Het beeld van de Auto, Fons Alkemade, Kluwer Voertuigtechniek 1996 ISBN 90 201 2964 3 NUGI 834

Petroleum Collectables, Mike Berry, Shire Publications 2004 ISBN 0 7478 0595 4

Het ABC van den Automobilist, Henri Meijer, ANWB 1906

Hoe de auto in ons land kwam, M.W.Aertnijs, C. Hafkamp 1948

100 Jaar KNAC, Fons Alkemade ISBN 90-215-3187-9

Your Starter For Ten, Mike Moody 1999.

Esso Archief.

Texaco Archief

BP archief

Guide Michelin 1900

ANWB archief

KNAC archief

Greif archief

Oudenhoorn, een agrarisch dorp, J. Zeelenberg ISBN 90-9001572-8